Om de internationaal afgesproken klimaatdoelstellingen van Parijs te halen, moet meer worden ingezet op hernieuwbare energie die de vervuilende fossiele energievormen geleidelijk zal vervangen. Daarvoor zijn forse investeringen nodig. Het zijn niet alleen de windmolenbouwers die daarvan profiteren.
Bloomberg New Energy Finance rekende voor dat de investeringen in hernieuwbare energie in 2020 een nieuw record zullen bereiken. Dit jaar zal minstens 200 gigawatt aan nieuwe capaciteit op basis van zonne-energie en windenergie worden geïnstalleerd. Dit zal het totaal op 1450 gigawatt brengen of bijna een vijfde van de wereldwijd geïnstalleerde elektriciteitscapaciteit.
Zonne-energie en windenergie concurreren met elkaar voor nieuwe investeringen. De productiekosten zijn de voorbije jaren sneller gedaald bij zon dan bij wind, wat betekent dat laatstgenoemde nog een inhaalbeweging tegoed heeft. In de praktijk vullen zon en wind elkaar goed aan. Windmolens kunnen de klok rond energie produceren met een piek in de herfst en de winter, terwijl de zon in de lente en zomer het meest opbrengt.
Steeds concurrentiëler
Windenergie trekt ongeveer een derde van de investeringen in hernieuwbare energie naar zich toe. Het aandeel van windenergie in de mondiale elektriciteitsproductie bedraagt 7 procent, bijna het dubbele van zonne-energie. Dit cijfer zegt vrij weinig omdat de regionale verschillen heel groot zijn. Volgens sectororganisatie Wind-Europe stond windkracht vorig jaar in voor 14 procent van de Europese elektriciteitsproductie. Binnen Europa spant Denemarken de kroon met een aandeel van maar liefst 47 procent. Daarmee laten de Denen de rest van de wereld ver achter zich.
Aan de andere kant van het spectrum staan de Verenigde Staten waar slechts 5 procent van de geproduceerde elektriciteit afkomstig is van windmolens. Door een overaanbod van schaliegas blijven gascentrales daar veruit de goedkoopste manier om energie op te wekken. Ook het aandeel van steenkoolcentrales blijft er nog groot. Toch beweegt er ook in de Verenigde Staten een en ander. De kostprijs van CO2, gemeten via de prijzen van emissie-certificaten, is de laatste jaren sterk gestegen. Producenten van conventionele elektriciteit zullen daar in toenemende mate rekening mee moeten houden. De sectororganisatie American Wind Energy Association streeft naar een aandeel van 20 procent voor wind tegen 2030. Die reuzensprong zal flink wat bijkomende investeringen vergen. De snelheid waarmee deze worden doorgevoerd, zal onder meer afhangen van de verkiezingsuitslag later dit jaar.
De acceptatie van hernieuwbare energie vanuit de politiek en ook de publieke opinie is recentelijk sterk toegenomen. Dit heeft in de eerste plaats financiële redenen. Tot voor kort was de sector afhankelijk van subsidies. Zonne-energie is in veel landen vandaag al goedkoper dan elektriciteitsopwekking door conventionele centrales op basis van fossiele brandstoffen. Bij windenergie is het beeld niet zo eenduidig. De onshore windindustrie (windturbines op land) kan vandaag al concurreren met conventionele centrales en ook met zonne-energie. Dit is nog niet het geval bij offshore wind of windmolenparken in zee. Maar juist bij offshore wind is het groeipotentieel het hoogst en kunnen ook de kosten het hardst naar beneden.
Onshore wind wordt in veel regio’s stilaan een volwassen markt. Dit is helemaal niet het geval wat offshore betreft. Het aandeel van windmolenparken op zee in de wereldwijde windenergiecapaciteit bedraagt hooguit 5 procent. Maar het aandeel van offshore in nieuwe investeringen neemt wel snel toe, zodat dit cijfer tegen 2025 naar verwachting richting 15 procent zal klimmen.
Offshore wind is op dit moment nog een grotendeels Europees verhaal. Ongeveer 85 procent van de geïnstalleerde productiecapaciteit van offshore wind bevindt zich in Europa. Het Verenigd Koninkrijk staat in zijn eentje in voor een derde en Duitsland komt niet ver daarachter.
Zonder subsidies
Het verschil in productiekosten met onshore wordt snel kleiner. Het moment dat ook offshore zonder subsidies kan, nadert met rasse schreden. In feite is het al zover, want door de lange doorlooptijd wagen ontwikkelaars zich nu al aan projecten zonder subsidies. Daarbij worden kostenbesparingen en het effect van technologische vooruitgang nu al verrekend. Een belangrijke factor daarbij is schaalgrootte. Dit kan door grotere projecten, maar ook door een grotere stroomproductie per windmolen door grotere turbines met meer vermogen. Daarnaast zijn de financieringskosten laag door de historisch lage rente.
Zo kan het dat Hollandse Kust Zuid vanaf 2025 het grootste offshore windmolenpark ter wereld wordt zonder dat uitbater Vattenfall daar subsidies voor krijgt. Eenmaal operationeel zal het project energie leveren aan 3 miljoen Nederlandse huishoudens. Nederland is samen met Frankrijk een van de sterkste groeimarkten voor offshore wind in Europa.
Buiten Europa trekken China en Taiwan de kar, terwijl ook in Japan en de Verenigde Staten projecten worden opgestart. China bekleedt op dit moment wereldwijd de derde plaats in offshore windenergie na het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Bloomberg New Energy Finance verwacht dit decennium een gemiddelde groei van 17 procent op jaarbasis voor offshore wind. Daarin zullen de Chinese plannen een belangrijke rol spelen. In het kader van het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen zet het meest recente vijfjarenplan van de Chinese overheid volop in op investeringen in hernieuwbare energie. Japan wil tegen 2030 minstens 10 gigawatt aan geïnstalleerde offshore capaciteit. Dit is het equivalent van 10 kerncentrales.
Bedrijvenketting
Bij de bouw van windmolenparken is een hele ketting van bedrijven betrokken die in een of meerdere fases van het project deelnemen en een graantje proberen mee te pikken van deze groeiende tak van sport. De sector is echter sterk gefragmenteerd. Wereldwijd staan de tien grootste spelers in voor slechts 15 procent van de totale windenergiecapaciteit. Het gaat daarbij om geïntegreerde bedrijven die zich niet alleen op windenergie toeleggen, maar in verschillende niches binnen de hernieuwbare energie actief zijn.
Beursgenoteerde bedrijven die actief zijn in windenergie zijn er volop. In Europa is de Spaanse energiegroep Iberdrola marktleider in wind, gevolgd door het Italiaanse Enel en RWE uit Duitsland. RWE is ook de op één na grootste speler in het smaldeel offshore windenergie. Marktleider in dit segment is het Deense Orsted A/S. Orsted heeft de activiteiten gegroepeerd in drie afdelingen: thermische energie, bio-energie en windenergie. Die laatste divisie staat ook garant voor het grootste deel van de groepswinst. Orsted baat offshore windmolenparken uit en beschikt over concessies voor locaties op zee die mogelijk nog in aanmerking komen om nieuwe projecten te ontwikkelen. RWE is op het moment van schrijven wel de helft goedkoper dan Orsted, in termen van koers-winstverhouding.
De markt voor offshore windturbines, die het snelst groeit, wordt gedomineerd door een tweetal bedrijven. Siemens Gamesa Renewable Energy (SGRE), ontstaan uit een fusie tussen Siemens Wind Power en het Spaanse Gamesa, is marktleider met een aandeel van ongeveer 50 procent. De tweede speler in offshore windmolens is de joint-venture tussen Vestas Wind Systems uit Denemarken en het Japanse Mitsubishi Heavy Industries met een marktaandeel van ongeveer 25 procent. Daarnaast speelt ook General Electric nog een rol van betekenis in offshore. Vestas is marktleider bij windturbines aan land, maar dit segment is veel meer gefragmenteerd. De vijf grootste spelers hebben de helft van de markt in handen, en de rest wordt bediend door regionaal actieve bedrijven. De consolidatiegolf in onshore moet nog beginnen. Schaalgrootte wordt hier steeds belangrijker omdat de zoektocht naar lagere productiekosten de marges onder druk zet. De turbinefabrikanten proberen dit te compenseren door technologische en productiviteitsverbeteringen.
De bouw van een offshore windmolenpark heeft heel wat voeten in de aarde en verschaft werk aan onder meer bodemonderzoekers, baggeraars en bedrijven actief in geologische adviesverlening. Waterbouwbedrijf Deme, onderdeel van de in Brussel genoteerde holding Ackermans & van Haaren is marktleider in het leggen van hoge voltagekabels en het transporteren van turbines. Ook Boskalis en Fugro pikken op deze markt een graantje mee.
De eigenlijke funderingswerken en installatie op zee staan in voor ongeveer een kwart van de totale kosten van een offshore windmolenproject. Het Nederlandse SIF Holding haalt een groot deel van de omzet uit funderingen voor offshore windparken. De toekomst ligt echter bij drijvende turbines die aan land worden geassembleerd en niet via vaste constructies worden gebouwd, maar met kabels aan de zeebodem verankerd. Dit zou de kostprijs drastisch verlagen. Momenteel zijn offshore windmolenparken beperkt tot relatief ondiepe wateren dicht bij de kust. Met drijvende turbines kunnen windmolenparken dieper in zee worden gebouwd. Hier liggen kansen voor SBM Offshore dat ervaring heeft in drijvende platformen voor olie- en gaswinning en al experimenteert met proefprojecten.